Obrázky na stránke
PDF
ePub

credor, et ut credar, pignora multa dabo, 75 a te principium Romano dicimus anno: primus de patrio nomine mensis erit."

vox rata fit, patrioque vocat de nomine mensem.
dicitur haec pietas grata fuisse deo.

et tamen ante omnes Martem coluere priores:
80 hoc dederat studiis bellica turba suis.
pallada Cecropidae, Minoïa Creta Dianam,
Volcanum tellus Hypsipylea colit;
Iunonem Sparta Pelopeïadesque Mycenae,
pinigerum Fauni Maenalis ora caput:

85 Mars Latio venerandus erat, quia praesidet armis. arma ferae genti remque decusque dabant. quod si forte vacas, peregrinos inspice fastos: mensis in his etiam nomine Martis erit. tertius Albanis, quintus fuit ille Faliscis; sextus apud populos, Hernica terra, tuos. inter Aricinos Albanaque tempora constat

90

factaque Telegoni moenia celsa manu.

2:

den zin van heer, gebieder is arbiter dichterlijk; vgl. vs. 85 praesidet armis. 74. pignora dabo: de vele krijgsdaden door Romulus (en Rome) verricht. 79. Maar de vereering van Mars kwam nu niet voor het eerst op: ook de vroegere bewoners (de Latijnen) vereerden vóór alle goden Mars, zie vs. 85. 80. hoc dederat: vgl. Plin. ep. 3, 21, dederam hoc amicitiae: geven aan doen terwille van. 81. Iedere stad en stam heeft zoo eene godheid, die zij in 't bijzonder vereert. Cecropidae: Kεxoолídηs is in de eerste plaats Theseus, dan alle Atheners, zie op p. 66 vs. 79. Minoïa Creta: zie op p. 64 vs. 52. De cretensische godin Britomartis werd door de Grieken en Romeinen met Artemis en Diana gelijk gesteld. 82. tellus Hypsipylea is Lemnos, genoemd naar Hypsipyle, die bekend is uit de sage der Argonauten. Het eiland was vulkanisch. Reeds bij Homerus (Il. 1, 539) zegt Hephaestus Vulcanus) κάππεσον ἐν Λήμνῳ. 83. Iunonem: vgl. Il. 4, 51, waar Hera zegt: ἤτοι ἐμοὶ τρεῖς μὲν πολὺ φίλταταί εἰσι πόλης, Ἄργος τε Σπάρτη τε καὶ εὐρυάγυια Μυκήνη. Pelops was de stamvader der koningen van Mycenae, zie II. 2, 105 vlgg. 84. Maenalis ora Arkadië. Op het gebergte Maenalus in Arkadië was het geliefkoosde verblijf van Pan (Faunus), wien de pijnboom gewijd was. 86. rem: macht.

89-96. De dichter noemt verschillende volken en stammen op uit de omstreken van Rome, die de maand Maart in hunnen kalender hadden, maar op verschillende plaatsen. Bij de bewoners van Alba Longa, Aricia (ten W. van Alb. L.) en Tusculum (ten O. van Rome in Latium) was Maart de derde maand, in Cures (ten N. van Rome, in 't land der Sabijnen) en bij de Paeligni (die vroeger met de Sabijnen één geweest waren) de vierde, bij de Falisci (Falerii in Etrurië) en in Laurentum (ten Z. van Rome aan zee) de vijfde, bij de Hernici (ten Z. van de Aequi, ten O. van de Latini) de zesde, bij de Aequi of Aequiculi (ten W. van den Lac. Fucinus) de tiende. 92. Telegoni: volgens de sage zou Telegonus, de zoon van Odysseus en Circe, Tusculum

quintum Laurentes, bis quintum Aequiculus acer, a tribus hunc primum turba Forensis habet. 95 et tibi cum proavis, miles Paeligne, Sabinis convenit; huic genti quartus utrique deus. Romulus hos omnes ut vinceret ordine saltem, sanguinis auctori tempora prima dedit.

100

nec totidem veteres, quot nunc, habuere kalendas:
ille minor geminis mensibus annus erat.
nondum tradiderat victas victoribus artes

Graecia, facundum sed male forte genus.
qui bene pugnabat, Romanam noverat artem:
mittere qui poterat pila, disertus erat.

105 quis tunc aut Hyadas aut Pleiadas Atlanteas
senserat, aut geminos esse sub axe polos?
esse duas Arctos, quarum Cynosura petatur
Sidoniis, Helicen Graia carina notet;
signaque quae longo frater percenseat anno,
110 ire per haec uno mense sororis equos?
libera currebant non observata per annum
sidera, constabat sed tamen esse deos.
non illi caelo labentia signa tenebant,

sed sua, quae magnum perdere crimen erat.

[ocr errors]

en Praeneste gesticht hebben. Vgl. Hor. Od. 3, 29, 8. Construeer: inter Aricinos et Albana tempora (= de tijdrekeniug der Albanen) et celsa moenia facta Tel. manu (= Tusculum en dan de bewoners van Tusc.) constat (mensis Martius). -94. a tribus = post tres; na drie de eerste, d. i. de vierde. 96. deus: Mars, mensis Martius. 99. kalendas: de eerste dag van de maand voor de maand zelf. - 100. ille annus = het jaar in dien tijd. 101. victas victoribus: vgl. Hor. Epist. 2, 1, 156: Graecia capta ferum victorem cepit et artes intulit agresti Latio. 105. Hyadas: regensterren", naam van een groep sterren in den kop van het sterrenbeeld den Stier, in welk sterrenbeeld ook de Plejaden staan. Zie pag. 110 vs. 36. De tijd van den opgang der Hyaden gold voor het begin van regen- en stormachtig weer. Hyaden en Plejaden waren dochters van Atlas en eene dochter van Oceanus. 107. duas Arctos: de groote Beer heette ook Helice (zie op Fast. IV, 578 en 580, en Manilius I, 502) en diende voor Grieksche schippers als gids; de kleine Beer werd ook Kvvos ovoά, hondsstaart, genoemd, naar zijnen vorm. In dit sterrenbeeld lag de noord- of poolster; daar het kleiner was en beter tot plaatsbepaling kon dienen, richtten de ervaren Phoenicische schippers (Sidonii) zich naar dit beeld. 108. Graia = Graeca. De Grieken werden in het oude Latijn Grai genoemd. 109. frater: Apollo. - 110. sororis: Diana. De zon doorloopt in een jaar dezelfde twaalf sterrenbeelden, die de maan in eene maand doorloopt. II. libera: vgl. Man. 2, 127, 128. 113. tenebant: tenere is hier eerst in den zin van animo tenere = vatten, begrijpen, dan in eigenlijken zin gebruikt. 114. sua: nl. signa militaria. De Gr. geschiedschrijver Dionysius Halicarn. zegt (IX, 50), dat het bij de oude Rom. gewoonte was, soldaten, die hunne veldteekenen

[ocr errors]

115 illa quidem feno; sed erat reverentia feno,
quantam nunc aquilas cernis habere tuas.
pertica suspensos portabat longa maniplos,
unde maniplaris nomina miles habet.
ergo animi indociles et adhuc ratione carentes
mensibus egerunt lustra minora decem.

120

annus erat, decimum cum luna receperat orbem:
hic numerus magno tunc in honore fuit;
seu quia tot digiti, per quos numerare solemus,
seu quia bis quino femina mense parit,

125 seu quod adusque decem numero crescente venitur,
principium spatiis sumitur inde novis.
inde patres centum denos secrevit in orbes
Romulus, hastatos instituitque decem;
et totidem princeps, totidem pilanus habebat
corpora, legitimo quique merebat equo.
quin etiam partes totidem Titiensibus ille,
quosque vocant Ramnes, Luceribusque dedit.
adsuetos igitur numeros servavit in anno.

130

[ocr errors]

[ocr errors]

verloren of in den steek lieten, te dooden. 115. feno: oudtijds had eene afdeeling van 100 man een veldteeken, dat bestond uit een stang, waaraan van boven een bundel hooi (manipulus, eigenlijk handvol) gebonden was. Vandaar de naam manipulus voor eene afdeeling soldaten, die één signum volgden: vendel (Marq. Staatsverw. II2, p. 345). Sedert Marius hadden de legioenen eenen zilveren adelaar als veldteeken (1. 1. p. 438). 116. tuas: nl. van Mars, dien de dichter in het begin van dit boek aanroept. 120. lustra: vgl. Trist. 4, 10, 95. De oude lustra waren, daar het jaar toen slechts 10 maanden had, 5 × 2 maanden te kort. 121. decimum: niet met orbem te verbinden. - recipere orbem den kring terugkrijgen vol worden. 125. adusque: zie Catull. 4, 24.127. inde: slaat terug op vs. 122. de nos in orbes: dichters gebruiken niet zelden distributiva in plaats van cardinalia. Van elders is deze overlevering van de indeeling van den senaat van 100 in 10 decuriën ons niet bekend. Met den naam orbes duidt Ov. hier hetzelfde aan wat hij vs. 130 corpora noemt; vgl. corps in onze militaire taal. 128. hastatos: nl. orbes. 129. princeps pilanus: Veget. 1, 20: in prima acie pugnantes principes, in secunda hastati, in tertia triarii vocabantur. 130. legitimo equo: een staats- of rijkspaard: de ruiters kregen hun paard van den staat. De 300 ruiters waren verdeeld in 10 turmae (escadrons) ieder van 30 man. In deze beschrijving heeft Ovid., zooals hij dikwijls doet, toestanden uit later tijd in vroegere tijden overgebracht. Het is hier om de tientallen te doen: 10 vendels (manipuli) van de principes, 10 van de hastati en 10 van de triarii, ieder vendel = 100 man, geeft een legioen van 3000 man. Vgl. Varro, L. L. 5, 89: trium milium prima legio fiebat. - 131. Op de voorgaande woorden laat Varro volgen: ac singulae tribus Titiensium Ramnium Lucerum milia militum mittebant. Deze oudste patricische tribus waren ieder verdeeld in tien curiën, dus 30 in het geheel, die

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

hoc luget spatio femina maesta virum. 135 neu dubites, primae fuerint quin ante kalendae Martis, ad haec animum signa referre potes: laurea, flaminibus quae toto perstitit anno, tollitur, et frondes sunt in honore novae. ianua tunc regis posita viret arbore Phoebi: ante tuas fit idem, curia prisca, fores. Vesta quoque ut folio niteat velata recenti, cedit ab Iliacis laurea cana focis.

140

adde, quod arcana fieri novus ignis in aede
dicitur, et vires flamma refecta capit.

145 nec mihi parva fides, annos hinc isse priores,
Anna quod hoc coepta est mense Perenna coli.
hinc etiam veteres initi memorantur honores
ad spatium belli, perfide Poene, tui.
denique quintus ab hoc fuerat Quintilis, et inde
incipit, a numero nomina quisquis habet.
primus, oliviferis Romam deductus ab arvis,
Pompilius menses sensit abesse duos:

150

Ovid. hier partes noemt. 134. De rouwtijd voor eene weduwe duurde tien maanden; zoo ook voor den weduwnaar en over verwanten in de rechte lijn, die boven de 10 jaar oud waren, toen zij stierven. 137. laurea (arbor) 139. arbor Phoebi. flaminibus: Plinius zegt: (N. H. 15, 127): Laurus . . ianitrix Caesarum pontificumque.. 139. regis: nl. van den rex sacrificulus. 140. curia prisca = curiae veteres: aan de oostelijke helling van den Mons Palatinus. In dit gebouw, in het oudste gedeelte der stad gelegen, kwamen de oudste curiën (onderdeelen van een tribus) der Ramnes samen voor hunne vergaderingen en godsdienstplechtigheden. 141. Vesta: nl. haar tempel, die in het volgende vers Iliaci foci genoemd wordt, want er war eigentlich nur die überbaute und überwölbte Feuerstätte der Vesta, auf welcher das ewige Feuer brannte" (Preller Röm. Myth. II3 163). Dit vuur kwam, volgens de sage, oorspronkelijk uit Troje, vgl. Aen. II 297: „aeternumque adytis effert penetralibus ignem." 143. Het vuur van Vesta werd, om het rein te houden, bij het begin van het oude jaar (1 Maart) vernieuwd, 't zij dan dat men vuur door de hitte der zonnestralen maakte, 't zij door dat men een stuk hout van een vruchtdragenden boom zóó lang boorde tot het vlam vatte. 146. Anna Perenna: de godin van het oude (Peranna) en het nieuwe jaar, wier feest op de Iden van Maart gevierd werd, wanneer men elkander toewenschte,,ut annare perennareque commode liceret." 147. initi.. honores: in 't bijz. het consulaat. Eerst sedert het jaar 154 v. C. viel de aanvaarding van het consulaat op 1 Jan., dat is dus ongeveer (spatium, vs. 148) sedert den derden Pun. oorlog. Vóór dien tijd werden de ambten wel op 1 Maart aanvaard, maar ook op andere tijden: sedert den tweeden Pun. oorlog ongeveer was de datum 15 Maart. -149. Quintilis: dus Juli, Sextilis Aug., Sept. enz. — 151, oliviferis: het land der Sabijnen, van waar Numa Pomp. afkomstig

[ocr errors]
[ocr errors]

sive hoc a Samio doctus, qui posse renasci
nos putat, Egeria sive monente sua.

155 sed tamen errabant etiam nunc tempora, donec
Caesaris in multis haec quoque cura fuit.
non haec ille deus tantaeque propaginis auctor
credidit officiis esse minora suis,

promissumque sibi voluit praenoscere caelum, 160 nec deus ignotas hospes inire domos.

ille moras solis, quibus in sua signa rediret,
traditur exactis disposuisse notis.

is decies senos ter centum et quinque diebus
iunxit, et e pleno tempora quinta die.
165 hic anni modus est: in lustrum accedere debet,
quae consummatur partibus, una dies.

was.

was, was rijk aan olijven. 153. Samio: Pythagoras van Samos leefde in de tweede helft van de 6de eeuw v. Chr. en kon dus onmogelijk de leermeester van Numa zijn, vgl. op Trist. III, 3 vs. 62. - 154. Egeria was eene bronnymf, de vrouw van Numa, vgl. Liv. 1, 19. – 155. errabant tempora: de tijdrekening was in verwarring. 157. ille deus: vgl. pag. 123 vs. 59 en 60. propaginis: vgl. Lucr. I, 42. Ovidius bedoelt hier Aug., die echter slechts een aangenomen zoon 161. moras solis: Ovidius is evenmin sterrekundige als geschiedkundige. Zijne wijze van uitdrukking is hier verre van juist. De morae zijn het verblijf van de zon in één van de twaalf teekens (signa Manil. 1, 15) van den zonneweg of de ecliptica: ram, stier, tweelingen enz. Wanneer ze alle doorloopen zijn, keert de zon tot hare teekens terug:,,solis annus hoc dierum numero colligendus est quem peragit dum ad id signum se denuo vertit ex quo digressus est", Macrob. I, 14, 4. Door nauwkeurige merken (exactis notis) bepaalde Caesar den duur van het verblijf der zon in deze teekens d. w. z., naar het schijnt, hij bepaalde den duur van iedere maand: Januari 31 dagen, Februari 28 enz. (Dit schijnt Macr. te bedoelen 1. 1. § 2). 163 Caesar bepaalde het jaar op 3651/4 dag, ofschoon eene eeuw vroeger Hipparchus het jaar reeds nauwkeuriger op 3651/4 1/300 dag bepaald had. Toen Caesar in 46 deze regeling vaststelde, was de kalender 85 dagen in 't achteren bij den waren tijd. Het begin van het jaar werd toen voorgoed op 1 Januari gesteld d. op de eerste nieuwe maan na de winterdag- en nachtevening. 164. e pleno temp. quinta die: d. i. 1/5 dag, eene vergissing van Ovidius. 165. lustrum: d. i. 5 jaren; deze vergissing volgt uit de vorige; Caesar bepaalde inderdaad dat quarto quoque anno, om de vier jaar (Macr. 1. 1. § 6), vóór den sextus ante Kalendas Martis, een dag zou worden ingevoegd (bissextus). Daar de uitdrukking quarto quoque anno verkeerd begrepen werd, bepaalde Aug. 8 v. Chr., dat een schrikkeljaar genomen zou worden quinto quoque anno (1. 1. § 14), wat Ovid. wederom verkeerd opvat als ,,om de vijf jaren".

[ocr errors]
« PredošláPokračovať »