Obrázky na stránke
PDF
ePub

905 imposuitque viam ponto, stetit unus in arcem erectus capitis, victorque ad sidera mittit

sidereosque oculos, propiusque adspectat Olympum, inquiritque Iovem; nec sola fronte deorum

contentus manet, et caelum scrutatur in alvo, 910 cognatumque sequens corpus se quaerit in astris. huic in tanta fidem petimus, quam saepe volucres accipiunt, trepidaeque suo sub pectore fibrae. an minus est sacris rationem ducere signis, quam pecudum mortes aviumque attendere cantus? 915 atque ideo faciem caeli non invidet orbi

ipse deus, vultusque suos corpusque recludit
semper volvendo, seque ipsum inculcat et offert,
ut bene cognosci possit, doceatque videntis,
qualis eat, cogatque suas attendere leges.
920 ipse vocat animos nostros ad sidera mundus,
nec patitur, quia non condit, sua iura latere.
quis putet esse nefas nosci, quod cernere fas est?
nec contemne tuas quasi parvo in corpore vires;
quo valet, immensum est. sic auri pondera parva
925 exsuperant pretio numerosos aeris acervos.

sic adamas, punctum lapidis, pretiosior auro est.
parvula sic totum pervisit pupula caelum,

quoque vident oculi, minimum est, cum maxima cernant.
sic animi sedes, tenui sub corde locata,

930 per totum angusto regnat de limite corpus. materiae ne quaere modum, sed perspice vires, quas ratio, non pondus habet. ratio omnia vincit. ne dubites homini divinos credere visus;

iam facit ipse deos, mittitque ad sidera numen, 935 maius et Augusto crescet sub principe caelum.

[ocr errors]

905. in arcem capitis: de ouden beschouwden dikwijls het hoofd als den burcht van het lichaam: vgl. Cic. de nat. deor. II, 140: „sensus interpretes ac nuntii rerum in capite tamquam in arce collocati sunt." 907. sidereosque: dit -que is, zooals meer bij Manilius voorkomt, overtollig. 909. in alvo: i. e. in ipsis visceribus, penitus. 911. in tanta: voor (met het oog op) zulke groote dingen. 912. suo: de fibrae zijn hier de ingewanden, die voor het waarnemen van voorteekens gebruikt werden; zij liggen onder de borst bij de verschillende dieren; die borst bedekt ze, behoort bij hen, van daar suo, waarvoor Bentley boum, Ellis suum lezen wil. 913. signis: de signa zijn hier de sterrenbeelden, die de rede leiden bij het opsporen van hetgeen de toekomst verbergt. 915. atque ideo: en juist daarom, L. G. § 630. orbi: n.l. terrarum. 918. videntis: aan hen, die oogen hebben om te zien. -928. quoque (= et id quo) vident oculi: de oogappel. 934. facit.. deos: dit ziet natuurlijk op de apotheose van Augustus

[ocr errors]

[ocr errors]

WOLTJER, Serta Romana, 3e druk.

14

A. PERSIUS FLACCUS.

GEB. 34 N. CHR., GEST. 62.

HOORT DE TUCHT EN WORDT WIJS.

SATIRA III.

In deze satire schildert Persius het leven van een aanzienlijken jongen Romein, zoo als er in zijne dagen zoo vele waren: van nature niet slecht, doch door luiheid en gemakzucht, weelde en losbandigheid totaal ontzenuwd en krachteloos, onbekwaam om zich tot een waardiger leven te verheffen.

,,Nempe haec assidue! iam clarum mane fenestras
intrat et angustas extendit lumine rimas:
stertimus, indomitum quod despumare Falernum
sufficiat, quinta dum línea tangitur umbra.

5 en quid agis?" -,,siccas insana canicula messes

[ocr errors]
[ocr errors]

1. Men stelle zich voor dat een philosophus, als onderwijzer bij een jongen Romein aangesteld, die, terwijl de zon reeds hoog aan den hemel staat, nog ligt te slapen ten gevolge van een roes, dien hij zich den vorigen avond gedronken heeft, zijn leerling wekt. 2. extendit: de zon, die door de reten der luiken schijnt, doet ze daardoor grooter schijnen. 3. Falernum: vgl. Prop. IV, 6, 73, pag. 124. despumare: hier verdampen. 4. linea: op de oude zonnewijzers (zie Bilfinger, die antiken Stundenangaben. Stuttgart 1888 pag. 84 sqq.) werden de uren aangegeven door lijnen (lineae horariae); quintă linea tangitur umbra is dichterlijk gezegd in plaats van: de vijfde lijn wordt aangeraakt door de schaduw, dat is: het is vijf uur (na zonsopgang) of naar onze berekening: elf uur. 5. insana canicula: de hondsster of Sirius; wanneer deze ster, of dit sterrenbeeld, tegelijk met de zon opging, in de hondsdagen, was het de heetste tijd van het jaar; daarom noemt Aratus de hondsster een dore dɛivós (Phaen. vs. 330) en gebruikt Persius hier insana. Hier moet men bij de canicula denken aan de zon, zooals Sirius in 't Grieksch ook voor de zon schijnt gebruikt te zijn (vgl. de commentaren op Hesiod. oper. et d. vs. 417). Daar de zon in de hondsdagen tegelijk met de hondsster opkomt, is deze vereenzelviging gemakkelijk te begrijpen. Alleen wanneer men op deze

[ocr errors]

iam dudum coquit et patula pecus omne sub ulmo_est," unus ait comitum. verumne? itane? ocius adsit

[ocr errors]
[ocr errors]

huc aliquis! nemon'?" turgescit vitrea bilis:
,,findor"
ut Arcadiae pecuaria rudere dicas.
10 iam liber et positis bicolor membrana capillis
inque manus chartae nodosaque venit arundo.

tunc querimur, crassus calamo quod pendeat humor,
nigra sed infusa vanescat sepia lympha;

dilutas querimur geminet quod fistula guttas. 15 o miser inque dies ultra miser, hucine rerum venimus? at cur non potius teneroque columbo et similis regum pueris pappare minutum poscis et iratus mammae lallare recusas?

,,an tali studeam calamo?" cui verba? quid istas 20 succinis ambages? tibi luditur. effluis amens; contemnere! sonat vitium percussa, maligne respondet viridi non cocta fidelia limo.

[ocr errors]

plaats aan de zon denkt, krijgt zij hare juiste beteekenis: zoo dudum en sub ulmo est, wat beide op den middag wijst. Niet van een tijd des jaars, maar van een dag is hier sprake. 7. comitum: tot de comites van een aanzienlijk Romeinsch jongeling behooren in de eerste plaats de praeceptores en paedagogi. 8. vitrea: glaskleurig, donker, glinsterend, bij Horat.: splendida bilis. De gal werd beschouwd als den toorn te veroorzaken; vgl. verder: atra bilis, uɛlayzolía. 9. findor: 't is om te bersten, om eene beroerte te krijgen: deze woorden schreeuwt hij, alsof men kudden vee in Arcadie hoort brullen. rudere heeft gewoonlijk de u kort. 10. bicolor membrana, vgl. Cat. XXII, 6. Het perkament werd met puimsteen goed glad geschuurd om de haren te verwijderen, en dan dikwijls rood gekleurd, terwijl men de witte binnenzijde beschreef. Pennen maakte men van riet. Als inkt (humor vs. 12), gewoonlijk atramentum genoemd, gebruikte men dikwijls sepia (vs. 13), eene bruinzwarte vloeistof, door den inktvisch afgescheiden. 14. dilutas: verdunde; de inkt vloeit te snel, waardoor vlakken ontstaan. - fistula arundo (vs. 11) = calamus. - 15. Is het zoover reeds met ons gekomen? vraagt de dichter, dat jonge menschen om zulke kleinigheden zich reeds zóó boos maken? Waarom eischt ge niet liever in uwe prilste jeugd reeds eten dat u aanstaat, en weigert ge vertoornd op uwe moeder (ma m ma vs. 18) te praten? m. a. w. Welzeker! 'k zou aan moeders borst alvast maar beginnen zóó te handelen! —17. regum: van rijke lieden. pappare: pappa (of papa) was niet alleen een woord, waarmede de kinderen hun vader noemden, maar waardoor ze ook te kennen gaven, dat ze eten verlangden. Vandaar ons woord pap, Middelnederl. pappe. Pappare dus: pap eten, eten. 18. lallare: λalɛiv, HD. lallen. - 20. effluis: uw naam gaat naar buiten: gij komt in opspraak!-21. sonat vitium: vgl. Lucr. III, 873. Zooals een aarden pot, die niet goed doorgebakken is, dit verraadt door den toon, wanneer men er tegen klopt, zoo verraadt deze jongeling door zijn gedrag, dat hij er nog ver van af is aan de kinderschoenen ontwassen te zijn. Welk eene soort van pot de fidelia was, is niet nader bekend; waarschijnlijk een pot met twee ooren, waarin

udum et molle lutum es, nunc nunc properandus et acri fingendus sine fine rota. Sed rure paterno

[ocr errors]

25 est tibi far modicum, purum et sine labe salinum quid metuas? cultrixque foci secura patella. hoc satis? an deceat pulmonem rumpere ventis, stemmate quod Tusco ramum millesime ducis, censoremque tuum vel quod trabeate salutas ? 30 ad populum phaleras! ego te intus et in cute novi. non pudet ad morem discincti vivere Nattae? sed stupet hic vitio, fibris increvit opimum pingue, caret culpa, nescit quid perdat, et alto demersus summa rursum non bullit in unda.

o. a. ook kalk voor 't witten en dergelijke zaken bewaard werden (Cic. ad fam. 7, 29). 24. rota: het pottebakkerswiel, eene horizontale, ronddraaiende schijf, die men gebruikte en nog wel gebruikt om aan ronde aarden vaten hun vorm te geven. 25. salinum..patella: op het zoutvat en de offerschaal legde men in elke Rom. huishouding 't grootste gewicht, daarvoor zorgde men in de eerste plaats; wanneer men slechts eenigszins de middelen daartoe had, nam men ze van zilver. De schaal werd ook gebruikt om aan de huisgoden op het huisaltaar hun offer aan te bieden; secura wordt zij hier genoemd, omdat zij er veilig staat en de jonge man daarvoor dus niet meer te zorgen heeft. De paedagogus wil dus zeggen: ik weet wel dat gij mij antwoorden zult: wat behoef ik nog te studeeren: ik bezit reeds wat ik noodig heb; een matig inkomen en wat in eene huishouding behoort, maar is dat genoeg? 28. stemmate.. Tusco: vele Rom. beroemden er zich op, dat zij uit een Etrurisch geslacht gesproten waren, zoo als Maecenas (Prop. IV, 8, 1, Horat. Od. I, 1, 1), en dus nog ouder van afkomst dan echte Romeinen. 29. trabeate: wanneer de ridders den censor gingen begroeten of in optocht jaarlijks hem voorbijtrokken, waren zij in de trabea gekleed, oudtijds de dracht der koningen, later het eeregewaad der consuls. De trabea (van trabs, balk, hier een dwarsstreep op een kleed) was een soort van toga met horizontale scharlakenroode strepen en een purperen zoom. millesime en trabeate zijn door eene soort van attractie vocativi geworden. 30. phaleras: door zulken uitwendigen tooi laat zich het volk verblinden, ik niet! In den mond van Persius niet ongepast, daar hij de verschillende opgenoemde onderscheidingen zelf bezat. 31. Nattae: de naam Natta is aan Horat. Sat. 1, 6, 124 ontleend en staat hier voor iemand, die wel een liederlijk leven leidt, maar wien dit om zijne onkunde niet zoo hoog is aan te rekenen als den aangesproken jongen Romein, die beter weet. Daarom zal ook het schuldbewustzijn van een onkundige, die nooit veel beter geleerd heeft, zoo als Natta, niet zoo pijnigend en wroegend zijn als het berouw van iemand, die beter geweten heeft, en, na verzonken te zijn in liederlijkheid, plotseling weer het beeld der deugd, die hij verlaten heeft, ziet opdoemen voor zijn geest. Dat moet de vreeselijkste smart zijn. 32. fibris: hier gelijk cordi, animo. opimum pingue: 't eerste adiect., 't laatste substant. vet is het beeld van domheid: pingue ingenium, pinguis Minerva. 34. non bullit: hij blaast

geen bellen: m. a. w. er is geen lucht en leven meer in hem; hij ligt

35 magne pater divum, saevos punire tyrannos haud alia ratione velis, cum dira libido moverit ingenium ferventi tincta veneno: virtutem videant intabescantque relicta. anne magis Siculi gemuerunt aera iuvenci, 40 et magis auratis pendens laquearibus ensis purpureas subter cervices terruit,,,imus, imus praecipites", quam si sibi dicat et intus palleat infelix, quod proxima nesciat uxor? Saepe oculos, memini, tangebam parvus olivo, 45 grandia si nollem morituri verba Catonis dicere et insano multum laudanda magistro, quae pater adductis sudans audiret amicis. iure etenim id summum, quid dexter senio ferret, scire erat in voto; damnosa canicula quantum

50 raderet; angustae collo non fallier orcae;

--

als een steen verzonken en zal niet weer boven komen. 39. iuvenci: de Athener Perillus vervaardigde voor Phalaris, tyran van Agrigentum, een koperen stier, die, wanneer een misdadiger er in gemarteld werd door het vuur, dat men er onder had gelegd, het geluid van een werkelijken stier deed hooren. Volgens Ovid. Ibid. 439 was Perillus zelf de eerste, wien dit lot trof. 40. ensis: 't bekende zwaard van Damocles, dat Dionysius, toen D. hem vroeg of hij eens een dag tyran mocht zijn, boven zijn hoofd aan een snoer van paardenhaar had opgehangen, zoodat het hem, zittende aan eene rijk bezette tafel, altijd bedreigde, vgl. verder Lucr. II, 28. 41. subter: adv. daaronder. 43. quod.. nesciat: bij palleat moet een accusativus id gedacht worden (L. Gr. § 376), dus: over iets, dat zijne vrouw, die onmiddellijk naast hem zit, niet eens weet of gemerkt heeft. 44. olivo . . Catonis: als stijloefeningen werden in de Rom. scholen de declamationes, Vooral de suasoriae, gebruikt. Men gaf den leerlingen als onderwerp ter behandeling op de rede, die een of ander beroemd persoon, bij zekere gelegenheid, zou hebben kunnen uitspreken: zoo hier Cato van Utica, toen hij zich zelven doodde. Om zich aan zulk werk te kunnen onttrekken, werden er natuurlijk door de niet leergierige jeugd allerlei middelen uitgevonden, bijv. men bestreek zich de oogen een weinig met olie, die dikwijls als geneesmiddel bij oogziekten werd aangewend, om zoodoende den schijn te hebben van aan de oogen te lijden. 47. pater.. sudans: de vader verbeidde natuurlijk met ongeduld en spanning het oogenblik, waarop zijn zoon de rede zou uitspreken. 48. senio.. canicula: namen aan het dobbelspel ontleend: de gelukkigste worp, wanneer men met ieder der drie dobbelsteenen zes oogen geworpen had, heette senio (dexter, geluk of voordeel aanbrengend, staat tegenover damnosa, verlies aanbrengend), ook Aphrodite- of Venus-worp; wanneer men drie éénen geworpen had, heette dit een κύων of canis. 49. erat in voto: scilicet: mihi puero. Oudtijds was het dobbelspel in Rome bij de wet verboden, in den tijd der keizers nam het echter zeer de overhand. 50. raderet: radere is hier het tegengestelde van ferre (vs. 48): inbrengen en afnemen. fallier in plaats van falli, L. Gr. § 9, A. 4. I falli: cum genet. =

« PredošláPokračovať »