Obrázky na stránke
PDF
ePub

neu quis callidior buxum torquere flagello. haud tibi inexpertum curvos deprendere mores, quaeque docet sapiens bracatis inlita Medis porticus, insomnis quibus et detonsa iuventus 55 invigilat, siliquis et grandi pasta polenta; et tibi quae Samios diduxit littera ramos surgentem dextro monstravit limite callem. Stertis adhuc, laxumque caput compage soluta oscitat hesternum, dissutis undique malis! 60 est aliquid quo tendis et in quod dirigis arcum? an passim sequeris corvos testaque lutoque, securus quo pes ferat, atque ex tempore vivis? helleborum frustra, cum iam cutis aegra tumebit, poscentes videas: venienti occurrite morbo! 65 et quid opus Cratero magnos promittere montes? discite, et, o miseri, causas cognoscite rerum:

[ocr errors]

missen, vgl. Plaut. Epid. vs. 239: nec satis exaudibam nec sermonis fallebar tamen, quae loquerentur; men kan echter ook collo nemen als ablat. bij fallier; de infin. hangt natuurlijk af van erat in voto. orcae: men nam een pot of vaas met nauwen hals en trachtte op eenigen afstand daar noten of steentjes in te werpen: wie dit het eerst of het meest kon doen, was winnaar. 51. buxum: buxus, palmhout, hier de drijftol van palmhout gemaakt. 52. Kinderen kan men natuurlijk zoo iets nog vergeven, maar u niet, die enz. 54. porticus: de Stoicijnen, waartoe ook Persius behoorde, ontleenden, zoo als bekend is, hunnen naam aan de oτоà лоixíkη in Athene, waar de stichter der secte, Zeno, zijne lessen hield. Onder de schilderijen, in dezen zuilengang op den muur geschilderd, waren er ook welke voorstellingen gaven van de slagen, tegen de Perzen geleverd, die daarop in nationaal costuum, met wijde broeken, voorkwamen. De Stoïcijnen waren streng en matig in kleeding, spijs (siliquae, peulvruchten: polenta, gepelde gerst) en drank zij schoren het hoofd haar af, daarin de athleten navolgende, maar lieten den baard groeien. 56. Samios: Pythagoras (vgl. Ovid. Trist. III, 3, 62) stelde het leven van den mensch voor door de letter Y. In de jeugd gaat de levensweg rechtuit, doch in de jongelingsjaren moet de mensch kiezen, of hij den smallen weg der deugd wil bewandelen of den breeden weg der ondeugd. 57. Een callis is een smal en hobbelig pad, vooral in de bergen, hier voorgesteld door de dunne lijn van de Y, aan de rechtsche scheiding. Construeer: et littera quae diduxit.. tibi monstravit.. callem. 58. Stertis adhuc wijst terug naar het begin der satire. 59. oscitat hesternum: de jeugdige losbol heeft een gevoel alsof zijn hoofd uit de voegen is; hij (het) geeuwt van den wijn van den vorigen dag (vgl. Augustin. ver. rel. 3: quid adhuc oscitamus crapulam hesternam; L. Gr. § 376): zijne kaken zitten los. 60. Het leven moet een doel hebben. 63. helleborum of nieswortel werd door de ouden als geneesmiddel gebruikt tegen de waterzucht; tegenwoordig gebruikt men helleborus nog tegen verschillende huidziekten. 65. Cratero: Craterus was een beroemde arts.

[ocr errors]
[ocr errors]

quid sumus, et quidnam victuri gignimur? ordo quis datus, aut metae qua mollis flexus et unde? quis modus argento, quid fas optare, quid asper 70 utile nummus habet? patriae carisque propinquis quantum elargiri deceat? quem te deus esse iussit, et humana qua parte locatus es in re? disce, nec invideas, quod multa fidelia putet in locuplete penu, defensis pinguibus Umbris, 75 et piper et pernae, Marsi monimenta clientis, menaque quod prima nondum defecerit orca. Hic aliquis de gente hircosa centurionum dicat: quod satis est sapio mihi; non ego curo esse quod Arcesilas aerumnosique Solones, 80 obstipo capite et figentes lumine terram, murmura cum secum et rabiosa silentia rodunt atque exporrecto trutinantur verba labello, aegroti veteris meditantes somnia,,,gigni

de nihilo nihilum, in nihilum nil posse reverti." 85 hoc est, quod palles? cur quis non prandeat, hoc est? his populus ridet, multumque torosa iuventus ingeminat tremulos naso crispante cachinnos.

[ocr errors]

-

68. metae.. mollis flexus: de renbaan is het beeld des levens; aan het einde van de eerste helft der baan staat de meta, met zachte buiging moet men daar om heen gaan, om zonder stooten en onheilen de andere helft te kunnen afloopen. Cicero gebruikt hetzelfde beeld van een jongmensch, die niet zonder tegen de meta gestooten te hebben zijn manlijken leeftijd inging: „in hoc flexu quasi aetatis.. fama adolescentis paulum haesit ad metas notitia nova mulieris et infelici vicinitate," pro Caelio, § 75. 69. asper.. nummus: dit asper is eigenlijk een epitheton ornans; het ziet op de figuren, die op de munt staan geslagen en haar oneffen maken. 73. nec in videas: en weiger niet het aan te nemen (deze leering namelijk), omdat gij zulk een overvloed hebt: toch moet gij leeren wat ik u daar zeide. fidemulta: menige. lia sqq. de clienten waren gewoon aan hunne patroni (advocaten) voor de diensten, in 't behartigen hunner zaken hun bewezen, geschenken aan te bieden, naar de mate van hunnen welstand. Zoo staan hier voor groote geschenken die van de welvarende vette Umbriërs, voor geringe die van de nog in ouden eenvoud levende Marsiërs. Ten teeken van den overvloed van zulke geschenken zegt de dichter hier, dat de ingelegde sardellen zelfs in den eersten pot nog niet op waren. 77. centurionum: de centuriones treden hier op als repraesentanten van de platte, alledaagsche levensbeschouwing, die voor al het hoogere blind is. 79. Arcesilas: een wijsgeer, bekend als stichter van de Nieuw-Academische school. 83. aegroti veteris: Democritus, vgl. Lucr. III, 1039, pag. 33, en de inleiding op pag. 3. 85. hoc est: is dat het, waarom gij bleek ziet? d. i. philosopheert gij over dergelijke dingen, zoodat kleur en eetlust vergaan? doe als de groote hoop en lach er om.

,,Inspice; nescio quid trepidat mihi pectus et aegris faucibus exsuperat gravis halitus; inspice, sodes!" 90 qui dicit medico, iussus requiescere, postquam tertia compositas vidit nox currere venas,

de maiore domo modice sitiente lagena
lenia loturo sibi Surrentina rogabit.
,,heus, bone, tu palles!"-,,nihil est."

„videas tamen [istud,

95 quidquid id est: surgit tacite tibi lutea pellis."
,,at tu deterius palles; ne sis mihi tutor;
iam pridem hunc sepeli: tu restas."

,,perge, tacebo."-turgidus hic epulis atque albo ventre lavatur, gutture sulfureas lente exhalante mefites; 100 sed tremor inter vina subit calidumque trientem excutit e manibus, dentes crepuere retecti, uncta cadunt laxis tunc pulmentaria labris. hinc tuba, candelae, tandemque beatulus alto compositus lecto crassisque lutatus amomis 105 in portam rigidas calces extendit: at illum hesterni capite induto subiere Quirites.

--

Tange, miser, venas et pone in pectore dextram. ,,nil calet hic."-summosque pedes attinge manusque.

[ocr errors]

88. sqq. het beeld van een lichamelijk zieke wordt gebruikt, om daarna zijn toestand met dien van een zieke naar den geest te vergelijken, 107-118. 92. modice sitiente lagena: in eene flesch van matigen inhoud: sitire: verlangen in zich op te nemen; hij zal zich dus van een rijkeren vriend (de maiore d.) wijn laten halen en dat nog wel vóór het bad, m. a. w. hij zal zich niettegenstaande den raad van den arts volstrekt niet ontzien. 93. Surrentina: de wijn van de bergen om Surrentum in Campanië werd, volgens Plinius, vooral wanneer hij belegen was, door de artsen om zijne zachtheid en lichtheid aan herstellenden aanbevolen. 94. Hier raadt iemand zijnen vriend, dat hij zich in acht moet nemen, maar deze geeft niets om dien raad en het einde is de dood. palles. . lutea pellis: vgl. Catul. LXIV, 100, pag. 66. 97. tu restas: d. i. nu zijt gij aan de beurt. Mijn voogd heb ik reeds lang op zij gezet en met u zal ik hetzelfde doen. In de litteratuur komen dergelijke vormen als sepeli in plaats van sepelivi zelden voor, meer in inscripties. 99. mefites: mephitis of mefitis (uɛqitis, het Gr. woord komt niet voor) wordt bij Verg. Aen. 7, 84 gebruikt voor uitwazemingen van den grond. 100. trientem: een beker, die het derde deel van een sextarius (0,547 L.), dus bijna twee deciliter, inhield. — 102. uncta: vette, lekkere, weelderige. - 105. in portam.. extendit: bij de ouden werden de lijken met de voeten naar de deur toe geplaatst op den lectus funebris in het atrium. 106. capite induto zijn deze Rom. burgers eerst sedert den vorigen dag, omdat ze toen eerst bij testamentsbeschikking van den overledene waren vrijgelaten en dus eenen pileus mochten dragen. 107. sqq. onderzoek of uw ziel ook lijdt, 'tzij aan hebzucht of aan wellust of aan zwelgerij, lafheid of

[ocr errors]

,,non frigent." visa est si forte pecunia, sive 110 candida vicini subrisit molle puella,

cor tibi rite salit? positum est algente catino durum olus, et populi cribro decussa farina: temptemus fauces! tenero latet ulcus in ore putre, quod haud deceat plebeia radere beta. 115 alges, cum excussit membris timor albus aristas; nunc face supposita fervescit sanguis et ira scintillant oculi, dicisque facisque, quod ipse non sani esse hominis non sanus iuret Orestes.

toorn. III. algente catino: op een kouden schotel, zooals het geringe volk gebruikte; de rijken hielden van zeer warme spijzen. 112. durum olus: kool, rapen, knollen enz. cribro decussa farina: het far werd oudtijds en later nog bij het volk in een vijzel gestampt en dan gezeefd. 115. aristas: hier van de korte horen op het hoofd. 118. Orestes: de zoon van Agamemnon, die den dood zijns vaders aan zijne moeder wreekte, en, tot straf daarvoor, door de furiën vervolgd, in razernij verviel.

M. ANNAEUS LUCANUS

GEB. 39 NA CHR., GEST. 65.

DE OORZAKEN EN HET BEGIN VAN DEN BURGEROORLOG
TUSSCHEN CAESAR EN POMPEIUS.

I, 98-243.

Temporis angusti mansit concordia discors, paxque fuit non sponte ducum, nam sola futuri 100 Crassus erat belli medius mora. qualiter undas qui secat et geminum gracilis mare separat Isthmos nec patitur conferre fretum, si terra recedat,

[ocr errors]

I, 98. Temporis angusti: genet. qualit. waarbij concordia als substant. gedacht wordt. concordia discors: vgl. pag. 65, vs. 83. Deze uitdrukking was bij de Rom. zeer gezocht: Horat. Epist. I, 12, 19: rerum concordia discors; Ovid. Metam. 1, 433: discors concordia fetibus; Manil. I, 142: haec discordia concors. 100. medius: Crassus was de medius ex tribus; hij verhinderde dat Caesar en Pompeius, tusschen wie de band reeds zwakker geworden was, ook door den dood van Julia, de vrouw van Pompeius, openlijk tegen elkander optraden. 101. Isthmos: dezen Griekschen nomin. vindt men dikwijls bij dichters in den tijd van Aug. 102. fretum: object van conferre; het subject is geminum mare. Bentley meent dat men niet zeggen kan: ,,Isthmus non patitur mare geminum conferre fretum" en leest daarom conferre gradum. Doch fretum (ook fretus) beteekent eene (zee)straat, maar ook het woelende en woedende water in zulk eene straat, en daarna zulk water in 't algemeen; Lucr. 6, 427 rondom een zeehoos,,freta fervescunt graviter"; en Varro de L. L.7, zegt: „dictum fretum ab similitudine ferventis aquae quod in fretum saepe concurrat aestus atque effervescat." Beiden brengen terecht fretum in verband met fervere, dat weer met furere (vgl. furores vs. 106) van een zelfden wortel komt. Vertaal dus hier fretum door woedende golven. Wat het enkelvoud fretum betreft, merke men op: 10. dat het meervoud door het metrum is buitengesloten; 20. dat het enkelvoud wat de beteekenis aangaat wel past, zie Tacit. Ann. 6, 33; Curt. 6, 4, 19; 30. dat syntak

« PredošláPokračovať »