Obrázky na stránke
PDF
ePub

XIV, 195.

CATULLUS.

Tantum magna suo debet Verona Catullo,
quantum parva suo Mantua Vergilio.

XIV, 208.

NOTARIUS.

Currant verba licet, manus est velocior illis:
nondum lingua suum, dextra peregit opus.

XIV, 195. Catullus: zie pag. 55.

XIV, 208. Notarius: de notarius is een stenograaf, die allerlei notae gebruikt, om het gesproken woord snel te kunnen opschrijven. Deze kunst was te Rome reeds in Cicero's dagen bekend.

DECIMUS IUNIUS IUVENALIS

GEB. OMSTR. 50, GEST. ONGEV. 130 NA CHR.

SATIRA III.

HET LEVEN IN ROME.

Umbricius, een vriend van Iuvenalis, gaat Rome met der woon verlaten om zich in Cumae, in Campanië, te vestigen. De reden waarom hij dat doet verhaalt hij aan zijn vriend. Zoo vindt de dichter gelegenheid eene uitvoerige schildering te geven van het zedelijk verval, dat hij in 't leven in de stad opmerkte.

Quamvis digressu veteris confusus amici

laudo tamen, vacuis quod sedem figere Cumis destinet atque unum civem donare Sibyllae. ianua Baiarum est et gratum litus amoeni 5 secessus. ego vel Prochytam praepono Suburae. nam quid tam miserum, tam solum vidimus, ut non deterius credas horrere incendia, lapsus tectorum adsiduos ac mille pericula saevae

2. vacuis.. Cumis: Cumae was door Puteoli overschaduwd en werd in den keizertijd als eene stille en rustige plaats geprezen. 3. Sibyllae: de Sibylle, profetes, van Cumae, onder anderen bekend uit de sage van Tarquinius Priscus. Zij treedt hier op als de patrones van de stad. 4. ianua Baiarum: Baiae, voor de Romeinen de aantrekkelijkste badplaats, behoorde tot het gebied van Cumae. Van Rome komende ging men door Cumae naar Baiae. —5. Prochytam: een klein, onvruchtbaar eilandje aan de golf van Napels. Suburae: Subūra was het drukste gedeelte van Rome, ongeveer in 't midden der stad, ten oosten van het Forum. 7. incendia: het oude Rome werd dikwijls door brand geteisterd; branden breidden zich gemakkelijk uit en waren gevaarlijk door de vele houten uitbouwsels aan de huizen en de nauwe straten. lapsus tectorum: evenals tegenwoordig in onze groote steden waren ook in Rome onder de keizers de huurhuizen meestal door speculanten en dus zeer slecht gebouwd. De muren bestonden dikwijls uit een netwerk van balken met steenen aangevuld, de bovenste verdiepingen

ters.

urbis et Augusto recitantes mense poetas? 10 sed dum tota domus raeda componitur una, substitit ad veteres arcus madidamque Capenam. hic, ubi nocturnae Numa constituebat amicae, nunc sacri fontis nemus et delubra locantur Iudaeis, quorum cophinus fenumque supellex 15 omnis enim populo mercedem pendere iussa est arbor et eiectis mendicat silva Camenis

in vallem Egeriae descendimus et speluncas dissimiles veris. quanto praesentius esset numen aquis, viridi si margine cluderet undas 20 herba nec ingenuum violarent marmora tofum!

hic tunc Umbricius „,quando artibus" inquit,,honestis

waren in den regel van hout. Aardbevingen waren bovendien nog al talrijk: die van 5 n. Chr., 15, 51, 59 bijv. zijn ons opgeteekend. 9. recitantes.. poetas: op het gebied der poëzie bestond er om dezen tijd in Rome overproductie; in de galerijen en in de parken had men geen rust, zelfs in de heete maand Augustus niet, van de reciteerende dich- 10. raeda: de inboedel van Umbricius wordt op een vierwieligen wagen vervoerd: deze reed eerst af bij de poort, want gedurende het grootste deel van den dag mochten zulke wagens in de stad niet rijden. 11. veteres arcus madidamque Capenam: een hendiadys. De porta Capena leidde langs de via Appia naar Capua. Boven deze poort was eene waterleiding, waarvan het water door de bogen der poort druppelde: zij was in den muur, die aan Servius Tullius wordt toegeschreven, en nu dus binnen de stad. Was men buiten de porta Capena gekomen, dan had men aan de linkerhand den lucus Camenarum en de vallis Egeriae, waar, naar de sage luidde, Numa, Rome's tweede koning, samenkomsten had met de nymph Egeria, die hem de voorschriften betreffende de vereering der goden mededeelde. 12. hic: terwijl de wagen stilstaat bij de porta Capena, gebruikt de dichter, die waarschijnlijk zijnen vriend begeleidde, de gelegenheid om te wijzen op de verandering, die in deze streek buiten de poort heeft plaats gevonden. constituebat: een rendez-vous gaf. 14. Iudaeis: de Joden, die toen reeds vrij talrijk waren in Rome, hadden de vallis Egeriae met bosch, bron en (vervallene) tempels gehuurd om er eene synagoge te plaatsen. De Joden in Rome waren meest arm; als hun eenig huisraad noemt Iuven. hier de mand met hooi, die zij gebruikten, zooals een scholiast zegt, om er den dag vóór den Sabbath het eten voor den Sabbath, waarop ze naar de Joodsche wet geen vuur gebruiken mochten, warm in te zetten, met hooi te omgeven en zóó warm te houden, juist zooals men tegenwoordig opnieuw kisten met hooi voor dat doel gebruikt. 15. mercedem pendere: klaarblijkelijk ergert het Iuvenalis dat de Joden dit bosch met toebehooren hadden mogen huren: iedere boom moet tegenwoordig winst opbrengen voor het volk, maar de Camenae (zanggodinnen, Muzen) aan wie het bosch door Numa gewijd was, zijn uitgebannen en het bosch zelf moet nu bedelen (wat ziet op den vorigen regel). 17. speluncas: men had deze grotten kunstig verfraaid. 19. cluderet: de vorm cludo voor claudo komt in het simplex dikwijls voor van de 1ste eeuw n. Chr. af. - 21. quando =

[ocr errors]

nullus in urbe locus, nulla emolumenta laborum,
res hodie minor est, here quam fuit, atque eadem cras
deteret exiguis aliquid, proponimus illuc

25 ire, fatigatas ubi Daedalus exuit alas,.

dum nova canities, dum prima et recta senectus,
dum superest Lachesi quod torqueat, et pedibus me
porte meis nullo dextram subeunte bacillo.
cedamus patria. vivant Artorius istie

30 et Catulus, maneant qui nigrum in candida vertunt,
quis facile est aedem conducere flumina portus,
siccandam eluviem, portandum ad busta cadaver,
et praebere caput domina venale sub hasta.
quondam hi cornicines et municipalis harenae
35 perpetui comites notaeque per oppida buccae
munera nunc edunt et verso pollice vulgus
cum iubet, occidunt populariter, inde reversi
conducunt foricas; et cur non? omnia? cum sint,
quales ex humili magna ad fastigia rerum
40 extollit quotiens voluit Fortuna iocari.

quid Romae faciam? mentiri nescio, librum,
si malus est, nequeo laudare et poscere; motus
astrorum ignoro; funus promittere patris

quandoquidem. artibus: werk, handwerk.

23. here: deze oude vorm voor heri kwam in den keizertijd wederom in eere. eadem .. deteret: men vatte deteret hier op in den zin van verliezen: en het morgen weder (L. Gr. § 480. Aanm. 2) iets van zijn geringen omvang zal verliezen. 25. Daedalus: de groote kunstenaar, een Athener, die, op eigen gemaakte vleugels van Creta ontvlucht, zich in Cumae had neergelaten, zooals de latere sage zeide. 27. Lachesi: vgl. Mart. I, 83, 9. - 29. Artorius .. Catulus: namen, die de dichter gebruikt om een slag van lieden aan te wijzen, als de volgende woorden omschrijven. 31. aedem conducere: het bouwen van een huis bij aanbesteding aannemen. flumina portus: het pachten van rivieren haventollen of -gelden. Dit slag van lieden was, zooals bekend is, in minachting; even zoo behoorde het reinigen van riolen en het droogleggen van poelen tot de werkzaamheden, die in oneer waren. 33. caput: een leven, een slaaf. domina.. hasta: vgl. Ovid. ex Ponto IV, 5, 19. 34. Menschen die vroeger als muzikanten de amphitheaters van stad tot stad bezochten (munic. har..comites) zijn nu zoo rijk geworden, dat zij zelf spelen geven. 36. verso pollice: wanneer een zwaardvechter door zijn tegenstander overwonnen was, vroeg de winnaar aan het volk of hij den overwonnene moest dooden of laten leven, waarop het volk zijn antwoord gaf met den duim: in 't eerste geval werd de duim naar beneden gehouden. Hij, die de spelen aan het volk gaf, had echter de eind beslissing; maar, zoo hij,,populariter" wilde handelen, deed hij natuurlijk wat het volk verlangde. 38. conducunt foricas: pachten zij publieke privaten. 42. motus astrorum ignoro: ik ben geen sterrenwichelaar. 43. promittere: als waar

nec volo nec possum; ranarum viscera numquam
45 inspexi; ferre ad nuptam quae mittit adulter,
quae mandat, norunt alii; me nemo ministro
fur erit, atque ideo nulli comes exeo, tamquam
mancus et exstinctae, corpus non utile, dextrae.
quis nunc diligitur nisi conscius, et cui fervens
50 aestuat occultis animus semperque tacendis ?
nil tibi se debere putat, nil conferet umquam,
participem qui te secreti fecit honesti;

carus erit Verri, qui Verrem tempore quo vult
accusare potest. tanti tibi non sit opaci

55 omnis harena Tagi quodque in mare volvitur aurum,
ut somno careas ponendaque praemia sumas
tristis et a magno semper timearis amico.

Quae nunc divitibus gens acceptissima nostris, et quos praecipue fugiam, properabo fateri, 60 nec pudor obstabit. non possum ferre, Quirites, Graecam urbem; quamvis quota portio faecis Achaei? iam pridem Syrus in Tiberim defluxit Orontes et linguam et mores et cum tibicine chordas obliquas nec non gentilia tympana secum 65 vexit et ad circum iussas prostare puellas. ite, quibus grata est picta lupa barbara mitra!

zegger. 44. ranarum viscera: volgens sommigen werden door bijgeloovige lieden daaruit voorteekens waargenomen; volgens anderen was het om het vergif te doen, dat sommige kik vorschen (rubeta), naar men meende, in long en lever hadden. 48. exstinctae.. dextrae is genet. qualit. en dient ter nadere verklaring van mancus, terwijl corpus non utile appositie is. De dichter bedoelt: geen stadhouder neemt mij mede als lid van zijne cohors praetoria, wanneer hij naar zijne provincie gaat (exire is daarvoor het gewone werkwoord); ik ben voor zulke dieven als iemand wiens rechterhand verdord, lam, is. 49. cui: tweelettergrepig; vgl. Lat. Gr. § 10, 16 en § 40 uitz. i. 53. Verri: Verres, de door zijne afpersingen en onderdrukkingen beruchte landvoogd van Sicilië, tegen wien 70 v. Chr. Cicero met goed gevolg eene aanklacht instelde. 55. Tagi: de Taag was overschaduwd door boomen (opaci) en voerde veel goudzand (harena, aurum, hendiadyoin) mee. 56. ponenda que deponenda: die ge eenmaal moet achterlaten, verliezen. 61. Graecam urbem: dat de stad (Rome) Grieksch is; alle Oostersche volken gebruikten in het verkeer de Grieksche taal; de eigenlijke Grieken uit de provincie Achaje waren betrekkelijk slechts een klein deel van hen die Gr. spraken. faecis: heffe des volks, faex populi. Lucanus VII, 405 noemt Rome mundi faece repletam. 63. chordas obliquas: de sambuca, eene soort van driehoekige harp met schuin gespannen snaren, zie Rich. 64. gentilia: vreemd, barbaarsch, vgl. Lucr. II, 618. 65. ad circum: vgl. pag. 84, vs. 11. 66. picta .. mitra: zooals de bovengenoemde Syrische

« PredošláPokračovať »