Obrázky na stránke
PDF
ePub

Pretoria, 24 Februari 1897.

No. 21.

The Honourable the State Secretary.

Sir,

I have the honour to state to you, by direction of the High Commissioner that the Solicitors of Mr. Hess, the owner of the Critic Newspaper, have submitted to her Majesty's Government a a full full statement, which has been communicated to the Law Officers of the Crown, respecting the recent suspension, by order of the State President of the South African Republic, of the newspaper in question.

I am now instructed to formally protest against this proceeding in the name of Her Majesty's Government, on the ground that the character of the paper shows the suspension to be unreasonable, since nothing is apparent in its past issues which would justify the supposition that its contents for six months in future will be necessarily dangerous to order and peace, especially as no past issue has been suppressed on that ground.

Making protest against suspension must cause serious loss to the owner, and a very strong case as regards past issues would be required to justify the inference with reasonable certainty that further issues must be dangerous and then only on the assumption that unwritten articles are printed or published matter under the 5th Section of the Law no. 26. I am to add that British subjects are entitled to be treated in the South African Republic according to Law and if the Press Law, as it is alleged, has not been properly passed, or if it is void as unconstitutional, the suspension of the newspaper is wholly illegal.

VERTALING.

Pretoria, 24 Februari 1897.

Den WelEdelGestrengen Heer
Staatssecretaris.

WelEdelGestrenge Heer,

Ik heb de eer U in opdracht van den Hoogen Commissaris mede te deelen, dat de Procureurs van den Heer Hess, den eigenaar van het Nieuwsblad de Critic, aan Harer Majesteits Regeering een volledige opgave hebben overgelegd, welke is verwezen naar de rechtsgeleerde adviseurs der Kroon, betrekking hebbende op het onlangs plaats gehad hebbende verbod tot uitgifte van het bedoelde Nieuwsblad, op bevel van den Staatspresident der Zuid-Afrikaansche Republiek.

Ik ben nu geinstrueerd formeel te protesteeren tegen dezen maatregel in naam van Harer Majesteits Gouvernement, op grond, dat het karakter van het blad dat verbod als onredelijk kenmerkt, aangezien in zijn Vroegere uitgaven niets voorkomt, wat de veronderstelling zou rechtvaardigen dat zijn inhoud gedurende zes maanden in de toekomst noodzakelijker wijze gevaarlijk zal zijn voor orde en rust, in het bijzonder, omdat geen vroegere uitgave op dien grond is verboden.

Het protesteeren tegen verbod tot uitgifte moet den eigenaar ernstig verlies veroorzaken, en wat vroegere uitgaven betreft, zou er een zeer sterke zaak noodig zijn, om met redelijke zekerheid de gevolgtrekking te rechtvaardigen, dat verdere uitgaven gevaarlijk moeten zijn, en dan alleen wanneer aangenomen wordt, dan ongeschreven. artikels, gedrukte of gepubliceerde stukken zijn onder de 5de alinea van Wet no. 26. Ik moet hieraan toevoegen dat Britsche onderdanen gerechtigd zijn om in de ZuidAfrikaansche Republiek volgens wet behandeld te worden en indien de perswet, zooals beweerd wordt, niet behoorlijk gepasseerd is, of indien zij van geene waarde is als zijnde niet grondwettig, dan is het verbod tot uitgifte van het nieuwsblad geheel onwettig.

Ik heb de eer te zijn,

WelEdelGestrenge Heer,

Uw gehoorzame dienaar,
(w.g.) CONYNGHAM GREENE.

[blocks in formation]

Pretoria, 25 Februari 1897.

Ik heb de eer de ontvangst te erkennen van Uw schrijven van den 17den Februari Il.,') met betrekking tot de toetreding van deze Republiek tot de Conventie van Geneve. Ik heb de eer te zijn,

UEdelGestrenge's dw. dienaar,

Den WelEdelGestrengen Heer
W. Conyngham Greene C. B.,
Britsch Agent, Pretoria.

1) Zie No. 2).

Voor Staatssecretaris

(w. g.) C. VAN BOESCHOTEN, Onder-Staatssecretaris Buitenlandsche Zaken.

No. 23.

WelEdelGestrenge Heer,

Pretoria, 10 Maart 1897.

Ik heb de eer de ontvangst te erkennen van Uwe missive van den 24sten Februari 1897,') waarin gij mij mededeelt geïnstrueerd te zijn om namens Harer Britsche Majesteits Regeering te protesteeren tegen de plaats gehad hebbende suspensie van de «Critic » en U mede te deelen dat deze zaak de aandacht der Regeering geniet en dat nader daarop zal worden teruggekomen. Ik heb de eer te zijn,

[blocks in formation]

Ontvangst erkennende van de door U op den 15den Februari jl. overgelegde copie eener depêche van Zijne Excellentie den Hoogen Commissaris aan Uzelven, dato 19 Januari jl., ') ben ik geïnstrueerd U het navolgende mede te deelen, eerstens, wat aangaat de tegenbeschouwingen dezer Regeering, rakende hare verplichtingen ten opzichte van artikel 4 der Conventie van Londen tot het voorleggen van tractaten, ter goedkeuring van Hare Majesteit de Koningin van Engeland.

Er blijkt verschil van meening te zijn tusschen Harer Britsche Majesteits Gouvernement en deze Regeering met betrekking tot de in de depêche genoemde natuurlijke interpretatie van artikel 4 der Conventie.

Deze Regeering toch kan zich niet vereenigen met de zienswijze van Harer Britsche Majesteits Gouvernement als zou de voorlegging ter goedkeuring van een tractaat moeten geschieden onmiddellijk na de onderteekening er van door de Plenipotentiarissen. Het tractaat verkeert dan nog in een staat van wording.

Er kunnen zich omstandigheden, volkomen bona fide, opdoen, waarin de Regeering genoopt wordt aan het door haar Plenipotentiaris geteekende document hare goedkeuring in het een of ander opzicht te onthouden. Het werk van den Plenipotentiaris is in deze zaken niet per se finaal of voltooid.

Artikel 4 nu zegt dat de voorlegging moet geschieden dadelijk na de voltooiing van het tractaat. Van de voltooiing van een tractaat kan, naar de meening der Regeering, eerst dan sprake zijn, wanneer het door de wetgevende of andere daartoe bevoegde Lichamen der contracteerende partijen is goedgekeurd of geratificeerd.

Het aldus goedgekeurde tractaat heeft dan nog geen bindende kracht. Deze verkrijgt het nadat de uitwisseling der ratificaties heeft plaats gehad, maar het kan na die goedkeuring, wat den inhoud betreft, worden beschouwd als afgesloten.

Het zij deze Regeering vergund, in verband met dit punt, eene aanhaling te doen

uit het desbetreffend schrijven van Lord Derby, dd. 15 Februari 1884.

Zijn Lordschap maakt het daar duidelijk dat het deze Regeering zal vrijstaan haar diplomatisch verkeer te regelen en haar buitenlandsche politiek in te richten die alleen onderworpen zal zijn aan de bepaling van artikel 4, dat geen verdrag met een Vreemde Mogendheid van kracht » zal zijn zonder de goedkeuring van Hare Majesteit de Koningin.

Deze Regeering wenscht zich, met het oog op de Conventie, in geen geval aan deze goedkeuring te onttrekken, maar zoolang zij er dan ook voor zorg draagt dat een tractaat tusschen haar en een andere mogendheid, dadelijk na zijn voltooiing en voor en aleer het van kracht wordt, door haar ter goedkeuring van Hare Majesteit de Koningin wordt onderworpen, dan meent zij aan hare verplichting onder artikel 4 te voldoen.

Het spreekt van zelf dat er speciale voorzieningen in het tractaat zelf kunnen voorkomen. krachtens welke de handeling der andere contracteerende partij in deze, verschillend van die der Republiek wordt geregeld, maar hoe die behandeling ook al moge zijn en wat de daaromtrent bestaande wetten in andere landen al dan niet in deze mogen voorschrijven, zoo wenscht deze Regeering er, wat de Zuid-Afrikaansche 1) Zie No. 19.

Republiek betreft, op te wijzen dat de Volksraad is de eigenlijk tractaat makende autoriteit en de Regeering slechts in zoodanig geval waarin zij speciaal en uitdrukkelijk door den Volksraad is gemachtigd.

Van de zijde der Zuid-Afrikaansche Republiek dus is, ter voltooiing van tractaten, de goedkeuring of ratificatie van den Volksraad, behoudens speciale gevallen, noodig.

Wat nu den tot hier toe gevolgden regel betreft, heeft deze Regeering er zich op toegelegd om na goedkeuring door den Volksraad, de tractaten immer zonder verwijl voor te leggen ter goedkeuring van Hare Majesteit de Koningin, zooals de desbetreffende correspondentie dan ook zal aantoonen, en Harer Britsche Majesteits Regeering heeft, vóór den aanvang dezer corresspondentie, nimmer getracht een anderen regel dan die ingang te doen vinden.

Ook het supplementaire tractaat met Portugal van 1884 in de depêche onder beantwoording aangehaald, was aan den Volksraad voorgelegd en dit EdelAchtbaar Lichaam had zich feitelijk met de ratificatie vereenigd en zich speciaal daaromtrent uitgesproken vóór en aleer het aan Harer Britsche Majesteits Regeering werd voorgelegd. Ten opzichte van het uitleveringstractaat met Portugal zij het deze Regeering vergund op te merken dat haar door middel van haren Gezant in Europa, na het wisselen van desbetreffende correspondentie, waarbij deze Regeering had duidelijk gemaakt dat de bepalingen van Artikel 4 der Conventie zouden worden betracht, was medegedeeld dat de Portugeesche Regeering had ondernomen het tractaat, hetwelk in het voorbijgaan gezegd nog niet door deze Regeering is ontvangen, zonder verwijl aan de goedkeuring der Cortes te onderwerpen.

Te oordeelen uit wat de depêche onder beantwoording dienaangaande zegt, komt het de Regeering tot hare bevreemding voor, dat er misverstand is gerezen of dat de Regeering van Portugal hare plannen in deze heeft gewijzigd.

Naardien de Regeering, vooral wegens de zeer vriendschappelijke betrekkingen met Portugal, het tractaat, indien eenigszins mogelijk, gaarne zou zien tot stand komen, zal zij niet nalaten zich nader omtrent de zaak te informeeren.

Ik kan hier nog bijvoegen dat in het geval van Uitleveringstractaten de ratificatie van den Edel Achtbaren Volksraad niet behoeft te worden afgewacht vóór en aleer de ́toezending ter goedkeuring aan Harer Britsche Majesteits Gouvernement plaats heeft, naardien de EdelAchtbare Volksraad de Regeering speciaal als autoriteit tot het maken van Uitleveringstractaten heeft gemachtigd.

De Regeering vertrouwt dat Harer Britsche Majesteit Gouvernement zijne welwillende aandacht zal willen schenken aan bovenstaande beschouwingen en opmerkingen en dat het zich daarmede zal kunnen vereenigen.

[blocks in formation]

2. The State Secretary in this reply contends that the terms of article 14 of the London Convention in no way exclude the application of police laws, which the competent authority in the State may consider necessary for the maintenance of order, and the protection and peace of its inhabitants, and that the requirements embodied in the words conforming themselves to the laws of the South African Republic» in article 14 supports his contention, as amongst such laws, police laws as well as Law No. 30 of 1896, take the foremost place.

3. Her Majesty's Government regret that they are entirely unable to accept the view that Law no. 30 of 1896 is an ordinary police law within the terms of article no. 14 of the Convention. That article declares, that all persons other than natives, conforming themselves to the laws of the South African Republic, shall have full liberty to enter, travel or reside in any part of the Republic. Law No. 30 of 1896 Law No. 30 of 1896 provides that such persons shall not be at liberty to enter or reside in the Republic, unless they can show affirmatively that they have the means or ability to support themselves. The only condition imposed by the Convention is, that they should conform to the laws of the Republic, but the new law imposes a further condition of a burdensome nature, which it might be difficult for many of the poorer, though perfectly respectable, immigrants to satisfy. This condition is This condition is to be fulfilled by the production of a passport, certifying means or ability granted by the Government of the country to which the immigrant belongs, and vised by a consular official of the Republic, or by proof to the satisfaction of the field cornet, or other official, that the immigrant is possessed of such means or is able to support himself.

4. Articles 5, 6 and 8 also impose positive burdens upon aliens travelling or rosiding in the Republic in excess of the condition laid down in the Convention. Articles 5 and 6 require an alien to take out a passport every three months, or every year, according as he is a passing traveller or a resident, and article 8 requires him to show such passport on demand to any of the officers named thereon.

5. Her Majesty's Government cannot but feel, that to admit the validity of the State Secretary's argument, would be to aimit that the Government of the South African Republic could by the passing of laws override the provisions, and defeat the objects of the London Convention.

It must be admitted that Law No. 30

2. De Staatssecretaris beweert in dit antwoord dat de bepalingen van art. 14 van de Londensche Conventie op geene wijze uitsluiten de toepassing van politiewetten, welke de bevoegde machten in den Staat noodzakelijk mochten oordeelen voor de handhaving van de orde en van de bescherming en den vrede zijner inwoners, en dat de bepaling vervat in de woorden «zich houdende aan de wetten van de ZuidAfrikaansche Republiek» deze bewering ondersteunt, aangezien onder zulke wetten politiewetten, zoowel als Wet no. 30 1896, eene eerste plaats innemen.

3. Haar Majesteits Regeering betreurt dat het haar geheel en al onmogelijk is, de zienswijze dat Wet no. 30 96 eene gewone politiewet is, vallende in de termen van art. 14 der conventie, aan te nemen. Dat artikel verklaart, dat alle personen geen naturellen zijnde, welke zich houden aan de wetten der Zuid-Afrikaansche Republiek volle vrijheid zullen hebben op eenige plaats de Republiek binnen te komen, er te reizen of er te wonen. Wet no. 30,96 bepaalt dat zulke personen alleen dan de Vrijheid zullen hebben de Republiek binnen te komen of er te wonen, wanneer zij kunnen aantoonen dat zij de middelen of bekwaamheid hebben in hun levensonderhoud te voorzien. De eenige voorwaarde door de conventie opgelegd, is, dat zij zich moeten houden aan de wetten van de Republiek, maar de nieuwe wet legt eene verdere voorwaarde op van lastigen aard, waaraan_te voldoen moeielijk zou zijn voor vele der aime, ofschoon volkomen respectabele immigranten. Deze voorwaarde bestaat in het vertoonen van een paspoort, certificeerende die middelen of bekwaamheden, afgegeven door de Regeering van het land, waartoe de immigrant behoort en welk geviseerd moet zijn door een consulair ambtenaar der Republiek, of in het leveren van een bewijs aan den Veldcornet of ander ambtenaa, dat de immigrant zulke middelen bezit of in staat is in zijn onderhoud te voorzien.

4. Artikels 5, 6 en 9 leggen eveneens vreemdelingen, welke reizen of wonen in de Republiek, lasten op, boven en behalve de voorwaarden neergelegd in de conventie. Artikels 5 en 6 leggen een vreemdeling de verplichting op. alle drie maanden of elk jaar een paspoort te nemen naar gelang hij een reiziger of inwoner is, en artikel 8 verlangt van hem zulk een paspoort te vertoonen op verzoek aan eenig ambtenaar daarin genoemd.

5. Haar Majesteits Regeering kan van geen ander gevoelen zijn dan dat de geldigheid van het argument van den Staatssecretaris toe te geven, gelijk zou staan met toe te stemmen, dat de Regeering der Zuid-Afrikaansche Zuid-Afrikaansche Republiek door het maken van wetten de bepalingen der conventie kan verkrachten, of het doel van de conventie te niet doen.

Toegegeven moet worden dat Wet no.

places great difficulties in the way of the free entrance of foreigners into the Republic, and their freedom of residence within it, and it is not difficult to imagine further conditions being imposed by law, or even the conditions imposed by Law No. 30 operating so as to have the effect of making the entrance or residence of foreigners impossible.

6. Her Majestey's Government fully appreciate the difficulties which may be caused to the South African Republic by a possible influx of immigrants of the lowest class and without any means of subsistence, the prevention of which is, according to the State Secretary's despatch, the object of Law No. 30, although they are not in possession of any information showing that such an influx has up to the present time taken place or is likely to take place in the near future, but they must adhere to the view, that the Government of the South African Republic should have approached Her Majesty's Government with a view of arriving at an understanding, and not have taken the matter into their own hands without regard to the terms of the London Convention.

7. The State Secretary has informed Her Majesty's Government that if they have another practical measure to propose for the exclusion of undesirable aliens, the Government of the South African Republic will be ready, with gratitude, to give its full consideration to such ineasure.

8. It would appear, however, that it is not for Her Majesty's Government at this stage to suggest the details of any measure for the purpose, to the Government of the South African Republic, but, in the hope of arriving at a satisfactory a satisfactory solution. Her Majesty's Government are prepared to authorise Her Majesty's Agent at Pretoria to discuss the matter with a representative of the Government of the South African Republic, and if they can agree on any proposals, to submit them for the consideration of the two Governments.

9. In the meantime, however, Her Majesty's Government must for the reasons given in this Despatch adhere to their view, that the Law No. 30 of 1896 constitutes a violation of the London Convention. As I have stated in my telegram of the 15th of December, they appreciate the repeated assurances of President Kruger, that the Government of the South African Republic have no intention of departing from the terms of that Convention, and they assume that the Government of the South African Republic admit, that the provisions of the Convention, which are mutual binding on both Governments, cannot be altered by either for its own convenience in the slightest detail, without the previous consent of the

30,96 vreemdelingen groote moeielijkheden in den weg legt, met betrekking tot het vrije inkomen en vrijheid van oponthoud in de Republiek, en het is niet moeielijk zich voor te stellen dat verdere voorwaarden bij wet worden opgelegd, of zelfs dat de voorwaarden opgelegd door Wet no. 30/96 zoo worden toegepast dat zij het binnenkomen van of verblijf houden van vreemdelingen onmogelijk maken.

6. Hare Majesteits Regeering erkent ten volle, de moeilijkheden welke der Republiek kunnen veroorzaakt worden, door een mogelijken toevloed van vreemdelingen van de laagste klasse en zonder eenig middel van bestaan, hetwelk te voorkomen, volgens dépêche van den Staatssecretaris, het doel is van Wet no. 30 96, ofschoon zij niet in het bezit is van eenige informatie, welke aantoont dat zulk een toevloed voor het tegenwoordige heeft plaats gehad, of waarschijnlijk zal plaats hebben in de naaste toekomst, maar zij moet vast houden aan de zienswijze dat de Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek stappen had moeten nemen bij Harer Majesteits Regeering, ten einde tot een vergelijk te komen en niet de zaak in hare eigen handen nemen, zonder te letten op de bepalingen van de Londensche conventie.

7. De Staatssecretaris heeft Harer Majesteits Regeering geinformeerd, dat indien zij een anderen practischen maatregel voor te stellen heeft, voor de uitsluiting van ongewenschte vreemdelingen, de Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek gereed is met dankbaarheid hare volle consideratie aan zulk een maatregel te schenken.

8. Het is echter duidelijk dat op dit stadium, het niet aan Harer Majesteits Regeering is, de bijzonderheden van eenen desbetreffenden maatregel aan de Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek voor te stellen, maar bereid is, in de hoop tot een bevredigende oplossing te komen, Harer Majesteits Agent te Pretoria te machtigen. de zaak te bespreken met een afgevaardigde van de Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek, en indien deze het eens kunnen worden over eenige voorstellen, deze te onderwerpen aan de consideratie der beide Regeeringen.

9. Intusschen moet echter Harer Majesteits Regeering omreden als aangegeven in deze depêche, vast houden aan hare opinie, dat de Wet no. 30 96 eene verbreking van de Londensche conventie daarstelt. Gelijk ik verklaard heb in mijn telegram van den 15den December, stelt zij de herhaalde verzekeringen van President Kruger dat de Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek geene intentie heeft af te wijken van de bepalingen dier conventie, op prijs. en zij neemt aan dat de Regeering der ZuidAfrikaansche Repuliek toegeeft dat de voorzieningen der conventie, welke wederzijdsch bindend zijn voor beide Regeeringen, zelfs niet in de kleinste onderdeelen veranderd kunnen worden, door eene harer voor haar

« PredošláPokračovať »