Obrázky na stránke
PDF
ePub

Qui mores hominum multorum vidit et urbes.

Non fumum ex fulgore fed ex fumo dare lucem
Cogitat

volgens de vertaaling van HUYDECOPER

Hoe veel voorzichtiger wordt hy hierin bevonden,
Die zich niets zottelyk, niets dwaas, heeft onderwonden!
Meld my, ô Zanggodin! den man, die, na den brand
Van Troje, dwaalde en zworf van 't een naar 't ander strand,
En van naby bezag der volkren zede en leeven.

Hy zoekt geen rook uit licht, maar licht uit rook te geeven.

Dusdanig is de berisping van HORATIUS, welke men gantfch verkeerdelyk heeft opgevat. Het is niet dat nobile bellum, (den vermaarden oorelog) 't geen HORATIUS afkeurt, het is dat wydluftige cantabo, (ik zal zingen) waarvoor HOMERUS veel beter gezegd had, dic mihi Mufa virum. (maak Zanggodin, dat ik zingen kan) Geef gy, ô Zanggodin! my de krachten om te zingen van den man, enz. Men weet hoe algemeen de les in de welfpreekendheid is, dat het begin van eene redevoering altyd zacht, altyd nederig moet zyn; en dit alleen is de reden, waarom HoRATIUS als een voorbeeld', om wel aan te heffen, voorftelt de nederige en eenvoudige uitdrukkingen, waarmedę HOMERUS beide zyne dichtftukken begonen heeft; deeze Dichter roept aanftonds kortelyk de Zanggodin om byftand en befchryft zyn gantfch onderwerp in weinige woorden. Dit eenvoudig begin heeft behaagd en zal altoos behaagen aan kundige beoordeelaars; men leeze flechts dat

aan,

K 3

[ocr errors]

ge

39

[ocr errors]
[ocr errors]

gene, het welk QUINCTILIANUS omtrent deeze plaats heeft aangetekend, en men zal ras ondervinden, hoe hoog die bevoegde kunftrechter deeze wyze aanhef geftelt heeft, daar hy redekavelende over de byzondere gaven van HOMERUS in alle takken van welfpreekendheid, zich dus laat hooren. (a) "Wel aan dan, heeft hy niet in 't begin van beide zyne werken met zeer weinige woorden de wet van de voorredens niet alleen, zegge ik, in acht genomen, maar vastgesteld; daar hy met het aanroepen der Godinne, door welke men ,, geloofde, dat de Dichters moeften worden bezield, aanstonds den leezer inneemt, en door kortelyk te melden ,, het gewigt der ftoffe, welke hy verhandelen zal, des zelfs aandacht opwekt, en door de geheele zaak in weinig woorden te bevatten de zelve leerzaam maakt." Ik zal my niet inlaaten, om de juistheid en waarheid van deeze les aan te toonen. Ik weet hoe algemeen het begin is van meeft alle de Heldendichten. Ik zing, ik zal zingen. Je chante; VIRGILIUS zelf begint met te zeggen arma virumque cano. Hoewel de zeven eerfte regels van zyn' Aeneas mogelyk maar een inleiding zyn, en hy het gedicht eerst recht fchynt te beginnen met de woorden Mufa mihi causfas memora. My is bekend dat de Dichters dit veel beloovend en hoogmoedig begin zoeken te verzachten, door in 't vervolg de een of andere deugd aan te roepen, gelyk VOLTAIRE in de Henriade voortreffelyk de waarheid om byftand bid. Dan dit zy zo als het wil. Ik beweer alleenlyk dat men zeer kwalyk

[ocr errors]

(4) Inft. Orat. libr. 1. cap. X. Age vero nonne in utriusque operis ingresfu paucisfimis verfibus legem prooemiorum, non dico, fervavit, fed conftituit; nam et benevolum auditorem invocatione Dearum, quas praefidere yatibus creditum eft, et intentun propofita rerum magnitudine, et docilem fumma celeriter comprehenfà facit.

fyk redekavelt, wanneer men zegt: Indien een Dichter, en wel een Heldendichter, ons van den beginne af wil doen belang neemen in zyn ftuk, zo moet hy de karakters van zyn perfoonen nooit vertellen, maar in hunne daaden en gesprekken afschilderen; en men dan daaruit gevolgen trekt, en voorbeelden bybrengt, welke geheel en al niet overeenkomftig zyn met het voorstel; maar waar uit zelfs blykt, dat, indien die poëta cyclicus eertyds van HORATIUS wierd berifpt, om dat hy met te veel fnorkery begonnen was, het ook ontwyfelbaar zeker is, dat de maakers van die bygebragte ftukken nog veel minder de berisping van dien Dichter zoude kunnen ontgaan. Het ware inderdaad te wenfchen, dat de begrippen der ouden altyd in hun waar licht wierden voorgesteld en verstaan, men zou zo veele ongerymdheden niet met hunne woorden trachten goed te maaken; maar dit in 't voorbygaan. Van meer belang is hier onze aanmerking, omtrent het verfchillend oordeel van twee leeraars in de kunft. De een de woorden van den anderen leezende, meent daarin iets te vinden dat hem in zyn aangenomen begrippen bevestigt; hy staaft met het gezag van de zelven zyne regels; maar die woorden wel begrepen zynde, leeren geenszins dat geen, 't welk men bedoelt. Zo weinig ftaat is 'er te maaken op 't zeggen van kunftrechters in 't gemeen. De een zoekt deezen weg tot leering aan te pryzen, de ander wederom eenen anderen, en deeze oneensgezindheid onder de beste leermeesters, brengt met reden den jongen Dichter in twyfel, welken weg hy kiezen zal. Daar is niets anders voor hem overig, als zyn toevlugt te neemen tot die beproefde en in 't algemeen altoos goedgekeurde voorbeelden, door welker geduurige beoefening hy zeker

lyk

lyk zyn goeden fmaak meer vatbaar maaken zal voor het waare schoon in de dichtkunde, dan door het van buiten leeren van alle die fpitsvindige en meefttyds van elkander verschillende regelen. Wy zouden ons nog langer met de voornoemde verhandeling kunnen bezig houden, ware het dat wy voorgenomen hadden het goede en gebrekkige in de zelve overal aan te toonen. Dan met deeze onze aanmerkingen bedoelen wy niets anders, dan ontegenzeggelyk te bewyzen, dat welke regels in de dichtkunde ons ook worden voorgeschreven, de zelve veelal ongenoegzaam zyn; en het groote in de kunft, het verhevene in woorden en gedachten, alleen door eene wel geregelde oefening en goeden fmaak verkregen word. Heb ik my fomtyds wat al te fterk uitgedrukt, om ieder van de onvolkomenheid der aangeprezene lesfen te overtuigen; men fchryve dit geenszins toe aan eenige bedilzucht, waarvan ik my zelven vreemd ken. Maar ik meende dat van my gevorderd wierd, dat ik niet alleen bewees, hoe onmogelyk het ware de noodzaakelyke regels in de dichtkunde van de onnoodzaakelyke te onderfcheiden, maar dat zelfs de algemeene regels hier niet konden voldoen, of om dat het waare, het fchoone, het verhevene, gelyk het verzieren, fchilderen en bybrengen van gepaste vergelykingen, veelal van onze zinnelyke gewaarwordingen, van ons gevoel en fmaak afhangen, en derhalven voor geen onderwys vatbaar zyn; of om dat men by ondervinding leert, dat ook die regelen, welke ons toefchynen alleszins goed te zyn, en zeer gefchikt om geleerd en aangeprezen te worden, echter veeltyds van groote kunftenaars verwaarloosd zyn, door welke verwaarloozing zelfs wy meer dan eene dichterlyke fchoonheid, ja zelfs veele

uitmuntende dichtstukken verkregen hebben, waarvan het te duchten is, dat wy altyd zouden zyn verftoken gebleven, indien die groote Dichters meer de voor handen zynde lesfen, dan wel hun eigen geeft en vernuft gehoorzaamd hadden, en geen ftoutheid genoeg bezeten om zich den dwang der fchoolleeraaren te onttrekken, en als vrye gee-, ften zich van de aarde te verheffen. De befte verhandeling welke ik immer in de Nederduitfche taal, betrekkelyk tot dit onderwerp gezien had, was die van den Heer VAN ENGELEN; nergens vond ik meer bondigheid in de redenee-, ring, en meer gezond verstand in het bepaalen en beyestigen van de algemeene regels, maar om die reden zelf moet het deeze verhandeling zyn, waar uit ik de onvolkomenheid der nedergeftelde regels trachtte te betoogen. Men fchryve zo veele lesfen over de dichtkunde als men wil, maar laaten zy zich bepaalen tot het werktuiglyke, om zo te spreeken van de kunft, tot de famenstelling der voetmaat en rymklank, tot de rolling der verfen, tot de houding zelfs en vorm van een gedicht, tot de taal, en wat des meer zy. PELS, HUYDECOPER, FR. DE HAES, ALEWYN, en anderen, hebben daaromtrent reeds fraaije regels gegeeven; doch dit word niet met de voorgeftelde vraag bedoeld, men eifcht. eene bepaaling van het onderfcheid tusfchen de noodzaakelyke en onnoodzaakelyke regels, welke haar betrekking hebben op het verhevene en waar dichterlyke in de kunst, geenszins hoe men profa in rym zal brengen. Maar dit verhevene, dit wezenlyke, is juift dat gene, waar omtrent: wy aanmerken, dat het door geen bepaald leerftelfel kan: verkregen worden. Ik kan wel begrypen, dat die genen, welke gewoon zyn, aan het trekken van lynen, aan het maa

[blocks in formation]
« PredošláPokračovať »