OVER DEN NEDERLANDSCHEN VERSBOUW, DOOR MR. PRUDENS VAN DUYSE. BEKROOND IN DEN JARE 1851 DOOR DE TWEEDE KLASSE VAN HET KONINKLIJK-NEDERLANDSCHE INSTITUUT EN UITGEGEVEN DOOR EN VOOR REKENING VAN HET GOUVERNEMENT DER NEDERLANDEN. EERSTE DEEL. TE 'S GRAVENHAGE, BIJ MARTINUS NIJHOFF. 1854. Lib. Com Iijhoff 9413-29 17885 VOORREDE. Ik heb gepoogd een antwoord uit te brengen op de prijsvraag, in 1848 door 't hollandsche Instituut uitgeschreven, bij welke 't verlangt: » Eene geschiedenis van de nederlandsche Versificatie, met aanwijzing zoo van den oorsprong en de wetten van het rijm, als van den aard en de vereischten der onderscheidene soorten van versmaat". Reeds bij den eersten blik op die prijsvraag ziet men, dat zij twee onderscheidene gedeelten bevat, doch die bestemd zijn om elkander toe te lichten: namelijk, het geschiedkundig en het bespiegelend gedeelte. Door 't uitschrijven dier prijsstof bewijst het Instituut, dat zij de thans bestaande Prosodiën onzer schrijvers, wat hunne regelen of stelselen betreft, op den toets wil gesteld zien; het bewijst, dat het woord Vooruitgang op zijn letterschild geschreven staat: zoodat dit hoofdlichaam onzer Kunstrepubliek er wel verre van af is, het gevoelen dier bevooroordeelden te wettigen, die niet willen onderzoeken, of er, al ware het dan ook slechts voor den vorm onzer Dichtkunst, geene aanwinst te doen zij. Onze geliefde volksdichter TOLLENS sluit zijne Laatste Gedichten aldus (1): "Ik wensch opregtelijk, dat onze vaderlandsche Dichtkunst zich niet slechts uit de verachtering, waartoe zij volgens sommiger oordeel gedaald is, opbeure, maar luisterrijker dan ooit verheffe, en dat de woeling en wrijving, die zich thans, gelijk in alles, ook in (1) Leeuwarden 1848. Voorrede blz. v. |